MEIKEVER |
Meikevers zijn 25-30 mm lang en roodbruin gekleurd. Het halsschild en de kop zijn zwart. Het achterlijf dat voor het grootste deel verborgen zit onder de dekschilden vertoont aan beide zijden een rij driehoekige witte vlekken.
Voorkomen
De belangrijkste verspreiding van de meikever volgt de lichte zandgronden in het
midden, oosten en zuiden van Nederland maar werden ook massaal aangetroffen op
plaatsen in Drenthe en Groningen. Deze soort wordt de laatste jaren steeds vaker
aangetroffen in weidegebieden, sportvelden en golfterreinen. Meldingen van
schade aan boomkwekerijgewassen komen vooral uit Twente, de Achterhoek, Brabant
en Limburg.
Na de grote uitbarsting van de meikever in de jaren 1944-1958 is de populatie in
N.W. en centraal Europa sterk teruggelopen. Onterecht werd de schuld van deze
afname gegeven aan het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de
landbouw. In het begin van de 20e eeuw ontdekte de Zwitserse
onderzoeker Decoppet dat er sprake was van veeljaarlijkse schommelingen in de
aantallen (30-40 jaar in Zwitserland). Deze schommelingen (cycliciteit) in de
meikeverpopulatie kon hij meten aan de nauwkeurig bijgehouden vergoedingen die
door de kerken werden gegeven voor het verzamelen van meikevers als vorm van
bestrijding. Sinds de 16e eeuw werden meikevers door kinderen verzameld voor dit
doel.
De voorlaatste meikevervluchten in Nederland waren eind veertiger en begin
vijftiger jaren. Van voor die tijd zijn de gegevens incompleet maar leek er een
zwakke opleving te zijn in de dertiger jaren. Rond het jaar 1900 was er sprake
van grote aantallen. In 1986 werden opnieuw grote aantallen engerlingen van deze
soort aangetroffen in Nederland, voor het eerst in een sportveld in Eindhoven.
In 1992, en vooral in 1993, is ernstige schade ontstaan in de weidegebieden op
zandgrond, vooral in de Gelderse Achterhoek en Twente. Ook werden sportvelden en
gazons ernstig aangetast. Voorspellingen over de duur van de huidige problemen
zijn moeilijk te doen, evenals een uitspraak over de ernst van de te verwachten
schade. Evenals in Nederland komen er ook meldingen van meikeverschade uit
Belgie, Duitsland, Zwitserland en N. Italie. De oorzaak van de cycliciteit is
niet bekend. In 2010 werden voor het eerst engerlingen aangetroffen die een
zwart-paarse verkleuring vertoonden dat zou kunnen duiden op een infectieziekte.
Mogelijk zou dit het einde van deze meikeverperiode kunnen inluiden. Afgaande op
waarnemingen tijdens de vluchtjaren rondom 1950 lijkt het er op dat vluchtjaren
ongeveer 20 jaar standhouden.
Levenswijze
De generatieduur van meikevers is in Midden Europa drie of vier jaar.
Vermoedelijk gaat het tweede en derde larvestadium dieper de grond in bij
ongunstige omstandigheden (voedselgebrek, temperatuur, te veel vocht); ze
blijven dan een jaar langer in het tweede of derde larvestadium (vierjarige
generatieduur). Een populatie die zich ontwikkelt onder gunstige omstandigheden
zou een driejarige generatieduur hebben. In het zuiden van Scandinavie is een
vijfjarige duur bekend.
De kevers vliegen na uitkomen bij voorkeur naar eiken en beuken voor een
rijpingsvraat. Bij een massale vlucht kan de periferie van de bomen worden
kaalgevreten. Hier vindt ook de
paring
plaats. De eieren worden op een diepte van enkele centimeters in de grond
afgezet. Veel voorkeur hebben de kevers niet voor een geschikte voedselplant.
Zowel in grasland en gazons als bij de wortels van bomen en struiken worden
eieren afgezet. De engerlingen doorlopen drie ontwikkelingsstadia tijdens hun
vraatperiode. Het laatste stadium graaft zich dieper in de grond en verpopt. De
verpopping vindt plaats tot op een diepte van 50cm. In het voorjaar, afhankelijk
van de temperatuur, komen de kevers tevoorschijn, vanaf eind april tot begin
juni.
Copyright © Insect Consultancy 2011